Mevrouw Van Bergen (98) ging nooit naar zonovergoten badplaatsen, had geen carrière en redde niemands leven. Toch trekt ze een jaloersmakende slotconclusie.
Een leven lang leer je van alles. Hoe je moet spelen, praten, lopen. Hoe je relaties aangaat en onderhoudt, maar ook hoe je ze beëindigt. Hoe je kunt omgaan met verdriet, angst, jaloezie. Hoe je reageert op geweld, onrecht en hoe je deelt in geluk, met een ander, bekend of onbekend. Hoe je opstaat, nadat je bent gevallen. Wat je gelooft over jezelf, de wereld, het leven en hoe dat steeds weer verandert. Je leert wie je bent, hoe dat zo gekomen is en waartoe eigenlijk. Hoe dromen uitkomen, feestjes in het water vallen, hoe je afscheid neemt van wie je intens dierbaar waren.
Een mens wordt wijzer door schade en schande, door het leven zelf. ‘En net als je een beetje doorhebt hoe het werkt, dan moet je je hoofd neerleggen.’ Mevrouw Van Bergen is 98 en moet er een beetje bij grinniken als ze het zegt. Ze ziet er op een of andere manier wel de humor van in.
Ze was het enige meisje en werd door die grote jongens beschermd als kostbaar geschenk.
Samen blikken we terug op haar leven. Dat doet ze de laatste tijd veel. Ze ziet dan beelden voor zich, héél gedetailleerd, vooral als ze ’s middags na het warme eten even in de luie stoel gaat zitten en zich ergens tussen slapen en waken in waant. Soms voelt ze opeens haar mondhoeken opkrullen en merkt ze: verrek, ik lach.
Het zijn dan vooral de herinneringen aan haar ouderlijk gezin, haar zes broers, die haar goed doen. Ze was het enige meisje en werd door die grote jongens beschermd als kostbaar geschenk. Er was altijd reuring in huis en dat mist ze wel eens. ‘Hier kan het zo stil zijn.’
We praten over haar tijd op de lagere school, hoe ze ging inwonen bij een ander gezin, over waar ze haar man leerde kennen en dat ze gingen trouwen. De kinderen, de kleinkinderen… Eigenlijk niets bijzonders. Een heel gewoon leven, van een heel gewone vrouw. En dan zegt ze plotseling: ‘Het was goed dat ik er was.’ Die betekenisrijke woorden hangen een tijd tussen ons in.
Ze was door het leven niet gespaard, noch overvraagd in draagkracht.
Tegenover mij zat een vrouw die het leven écht heeft geleefd. Zonder gebungeejumpt te hebben, zonder in zonovergoten badplaatsen geweest te zijn, ze had nooit in een vliegtuig gezeten en had nooit ook maar het begin van een carrière gehad. Ze was door het leven niet gespaard, noch overvraagd in draagkracht. Ze had haar kinderen grootgebracht en ook haar kleinkinderen waren goeie volwassen mensen geworden. Maar het leven van iemand gered of het verschil gemaakt wanneer het erom spande, dat had ze naar eigen zeggen niet.
Mevrouw Van Bergen had vrede met wat was, met wat is en wat komen zou. Het stokje geeft ze graag door, aan mij, aan jou; nu is het onze beurt. Ik ben benieuwd wat er op mijn lippen ligt, als ik mijn hoofd ga neerleggen. Ik hoop, ik hoop écht, dat ik haar nazeggen mag: ‘Het was goed dat ik er was.’