‘Levensbeschouwing, waar hebben we dat voor nodig?’ Ilse Dekker liet haar leerlingen altijd een beetje met dat begrip stoeien. Daardoor werden ze vaak vanzelf nieuwsgierig.
Tijdens mijn lessen in de eerste klassen bespraken we allereerst moeilijke woord ‘beschouwen’. En dan bleek levensbeschouwing simpelweg ‘een kijk op het leven’ te zijn. En wie heeft er een kijk op het leven? Nou priesters natuurlijk, zeiden de leerlingen, en politici. Mensen met een bepaalde godsdienst, of cultuur. Tsja eigenlijk… iedereen.
Voor een leerling van die leeftijd is dat al een aardige ontdekking. Iedereen heeft een levensbeschouwing, godsdienstig of niet. En dat bracht mij bij mijn tweede basale punt: respect voor de verschillen, liefst met een beetje nieuwsgierigheid.
We verkenden daarna wat ze wisten van de wereldgodsdiensten, maar ook van niet-godsdienstige levensbeschouwingen als het humanisme. Om te ontdekken dat levensbeschouwingen vooral te maken hebben met wat mensen belangrijk vinden. Ik gaf leerlingen de opdracht een collage over hun eigen levensbeschouwing te maken. Die ging dus niet alleen over wat ze van huis uit aan godsdienstige vorming hadden meegekregen, maar ook over wat ze zelf belangrijk vonden in hun leven.
Wat denk jij dat er gebeurt als je dood gaat? Over die vraag bleken veel eerste klassers verbazend gemakkelijk te kunnen spreken.
In de weken erna verkenden we aanverwante thema’s. Zoals de momenten in de levenscirkel waar alle mensen van alle tijden en culturen aandacht aan besteden: geboorte, volwassen worden, trouwen, sterven. Wat denk jij dat er gebeurt als je dood gaat? Over die vraag bleken veel eerste klassers verbazend gemakkelijk te kunnen spreken. Er kwamen verrassende en soms ontroerende verhalen over eigen gedachten en ervaringen. Wat weer raakte aan het thema ‘levensvragen’. Want die ga je makkelijk stellen als je iemand verliest. Maar ook als je belangrijke keuzes maakt: wat je wilt worden of wie je echte vrienden zijn.
Zo wandelden we door de beginselen van dat toch wat ‘vreemde vak’, waarvan leerlingen in eerste instantie steevast vroegen: ‘waar hebben we dat voor nodig?’. Hoewel sommigen het daar nooit mee eens zouden worden, hoopte ik begrijpelijk te kunnen maken dat het een vak is dat nodig is om goed te kunnen samenleven en samenwerken. Omdat wij allemaal onze richting willen vinden en daarbij stuiten op de vraag wat wij werkelijk belangrijk vinden om te doen in ons leven en wat ons daarbij houvast geeft.
Ik hoopte begrijpelijk te kunnen maken dat het een vak is dat nodig is om goed te kunnen samenleven en samenwerken.
Van daar gingen we naar de ‘grote verhalen’ over Abraham en Mozes. Graag werkte ik daarbij met films uit de serie ‘De Bijbel’ (ook te zien op Netflix, red). Die films konden ons meenemen naar die heel andere leefwereld, maar ook naar de universeel menselijke thematiek van die verhalen. Het onbestemde verlangen van Abraham. Zijn moedige besluit om gehoor te geven aan die roep en het onbekende tegemoet te reizen. Zijn hoop en wanhoop. En ook de uitzonderingspositie van Mozes, het gevoel nergens te behoren, de vertwijfeling rond zijn roeping, de bevrijding maar dan ook de moed die het vraagt die vrijheid aan te gaan.
Altijd was er een stukje reflectie over waar die thema’s raakten aan eigen ervaringen. Voor sommige leerlingen was het lastig daar woorden aan te geven. Anderen leken er een natuurlijke aanleg voor te hebben en konden soms anderen op een spoor brengen. Het toonde mij de kracht van een ‘verhalende methode’. Pas na afloop van die verhalen kon ik op een zinvolle manier iets uitleggen over de bijbehorende Joodse feesten en rituelen.
Veel leerlingen leken echt geraakt. En niet alleen degenen die voor het eerst kennismaakten met het verhaal.
Op eenzelfde manier draaide mijn (favoriete) tweede leerjaar vooral om het verhaal van Jezus. We bekeken de Jezusfilm uit diezelfde serie, die prachtig de bewustwording van ‘de God van Liefde’ laat zien. Soms kon je een speld horen vallen. Zoals bij het antwoord van Jezus op de veroordeling van de overspelige vrouw. Het thema ‘vergeving’ kwam steevast terug in de vraag wat leerlingen vooral was bijgebleven. Veel leerlingen leken echt geraakt. En niet alleen degenen die voor het eerst kennismaakten met het verhaal. Ik herinner me goed hoe een meisje met de nodige kerkelijke achtergrond na afloop opmerkte: ‘Nu snap ik wat ik geloof’.
In volgende leerjaren stonden de andere wereldgodsdiensten op het programma: islam, hindoeïsme en boeddhisme. In de havo- en vwo-klassen (voorbereiding op hoger beroepsonderwijs en universiteit, red.) was er ook aandacht voor ethiek en voor de grensvlakken van levensbeschouwing en natuurwetenschappen, psychologie en kunst. Hoewel het vak daar wat meer abstract werd, werd ook daar toegewerkt naar de link met de eigen ervaring, het nadenken over ‘goed samenleven’, en het raken aan de verwondering.
Essentieel voor mij is dat docenten – bij wijze van spiegel – leerlingen voeling met de grote verhalen meegeven.
Dat het vak niet meer ‘godsdienst’ maar ‘levensbeschouwing’ heet, vind ik persoonlijk geen verlies. Het is een gegeven dat we elkaar in de huidige schoolcontext ontmoeten vanuit diverse – al dan niet religieuze – levensbeschouwelijke richtingen. In het vak levensbeschouwing kunnen we daar een antwoord op geven, door zowel een universeel menselijke thematiek aan te raken als een ‘transcendente horizon’ te openen.
Essentieel voor mij is dat docenten – bij wijze van spiegel – leerlingen voeling met de grote verhalen meegeven. Onze persoonlijke affiniteit mag daarin doorklinken. Levensbeschouwing zou niet een puur kennisgericht vak moeten zijn dat onverschillig, zonder verbinding met het echte leven en zonder gevoel voor het religieuze, gegeven wordt. In dit vak kunnen wij leerlingen veel waardevols meegeven voor hun persoonlijke vorming. Al was het maar als een tegenwicht tegen het al te pragmatisch en economisch denken van onze tijd.