“Die vogel ken ik!” Jan Stuyt over de vreugde – en teleurstelling – van het herkennen.
Sommige onbetekenende gebeurtenissen kunnen stemmen tot grote tevredenheid. Vaak heeft dat te maken met herkenning: in één keer een boek opslaan op de juiste bladzijde is er zo een. Of in een buitenlandse krant of boek je eigen straat genoemd zien. Of de juiste naam weten van een vogeltje in de vrije natuur. Dat vogeltjes herkennen gebeurt bij mij niet van nature – ik moet er hard mijn best voor doen.
Er gaat duidelijk iets mis met de inprenting van vogelnamen na de prille jeugd
Hans Dorrestijn schrijft in zijn zeer leesbare Vogelgids, die meer over hemzelf gaat dan over vogels, dat je het herkennen van vogels nog leren kunt na je dertigste en dat het hem van de drank af heeft geholpen. Ik moet hem op zijn woord geloven, maar mijn ervaring is anders. Toch raak ik niet uitgekeken op vogeltjes.
Op Schiermonnikoog volg ik elk jaar een rondleiding met iemand die er veel van weet. Ieder jaar schrijf ik ’s avonds op een blaadje de namen van de vogels die hij heeft gezien en aangewezen en die ik ook heb gezien. Hij wijst er natuurlijk wel meer aan dan ik waarneem. Als ik de blaadjes van voorgaande jaren teruglees, zie ik in mijn eigen handschrift namen van gevederde vrienden waarvan ik zou zweren dat ik ze nog nooit heb gezien. Er gaat duidelijk iets mis met de inprenting van vogelnamen na de prille jeugd.
Enkele vogeltjes zijn gelukkig zo uitgedost dat zelfs ik ze herkennen kan. De dag nadat ik Het puttertje van Donna Tartt (een boek van ruim 900 bladzijden) had uitgelezen streken er vijf puttertjes neer op het grasveld naast ons zomerhuis. In mijn beleving de beloning voor een volgehouden leesavontuur.
De vink is een ander diertje dat zo vriendelijk is én herkenbaar te zijn én zich redelijk frequent te laten zien, ook op de Wadden. Op de kwelder had ik een heel klein vogeltje in het vizier met een zwart-witte kraag en ik dacht: dat zal wel een plevier zijn. Het vogelboek thuis gaf me eerst gelijk en noemde het een ‘kleine plevier’ maar wist daarna te pret te bederven door iets verder te melden dat deze niet voorkomt bij zout water.
Na de herkenning volgt de teleurstelling omdat het net even anders zit
Er is iets raars met de namen van al die vogels: de blauwe kiekendief is zelden blauw maar vaker bruin, de frater lijkt helemaal niet op de zwartgerokte wezens uit onze jeugd maar is bruin met wit. De kleine zwartkop kan ook een bruine kop hebben en ik kan aan de krooneend geen kroon ontdekken. Enzovoort.
De genoemde vreugde – “maar dat ken ik!” – is er vooral als het meteen helemaal goed is, en dat is zowel bij de lectuur als bij de vogeltjes maar zelden het geval. Op de allereerste bladzijde van Het puttertje schrijft Donna Tartt over de Krijtbergkerk in Amsterdam, een plek waar ik jaren gewoond hebt.
Eerst is er feest van herkenning, maar daarna toch teleurstelling omdat het net even anders zit. Op haar hotelkamer in Amsterdam hoort de schrijver de klokken van de Krijtberg. Ze schrijft dat ze de klokken het uur hoort slaan. Nu heeft de Krijtberg wel luiklokken, maar nou net weer geen slaguurwerk. Jammer als je zoveel onderzoek hebt gedaan, uit ervaring spreekt en het toch niet precies weet. De liefhebbers die er maar niet in slagen om vogelnamen te onthouden kunnen ervan meespreken.