
De mens is niet geschapen om arm en behoeftig te zijn. Hij is integendeel in het leven geroepen om een zekere welstand te verwerven betoogt Guido Dierickx sj.
Dat was het rechtmatige verlangen van de gelovige gemeenschap in de loop van de eeuwen. Aan dit verlangen heeft zij herhaaldelijk uitdrukking gegeven. Zo hebben recente pausen encyclieken gewijd aan het probleem van de armoede in landen van de derde wereld. Bijvoorbeeld Paulus VI in “Populorum progressio”. Dat heeft de gevoeligheid voor deze problematiek versterkt en deze gevoeligheid heeft zeker geleid tot actie. De vraag is echter of deze actie niet enkel goed bedoeld was maar ook doeltreffend is geweest. In de regel werden de gelovigen aangezet tot een rechtvaardiger verdeling van de beschikbare rijkdom. Maar dat volstaat niet om in landen van de derde wereld de welvaart van de gemeenschap op een hoger niveau te tillen.
Het eerste is een en al miserie, het tweede is een toonbeeld van middenstandelijke netheid.
Beginnen we bij de vraag waarom sommige landen rijk zijn geworden en vele andere arm zijn gebleven. Aan die vraag hebben de recente laureaten van de Nobelprijs voor economie, Acemoglu en Robinson, een ophefmakend boek gewijd (Why Nations Fail. The Origins of Power, Prosperity and Poverty. Profile Books, London 2012).
Hun betoog vangt aan met een anekdote, met het contrast tussen het stadje Nogales aan de Mexicaanse kant van de grens en het stadje Nogales aan de Amerikaanse kant. Het eerste is een en al miserie, het tweede is een toonbeeld van middenstandelijke netheid. De verklaring van het contrast moet dus niet gezocht worden in natuurlijke of klimatologische omstandigheden, maar wel in de politieke instellingen die de economische activiteiten al dan niet ondersteunen. Hetzelfde verschijnsel kan men aantreffen op vele plaatsen op aarde, zo b.v. in het contrast tussen Noord en Zuid Korea.
De meeste landen hebben een centrale politieke overheid. Zo niet verzinken ze in een chaos die de bevolking in grote ellende dompelt. Een pijnlijk voorbeeld daarvan biedt het hedendaagse Haïti. Maar een centrale overheid is niet voldoende om een zekere welvaart te bereiken. Integendeel, tot op de dag van vandaag plegen de meeste centrale overheden zich te handhaven door een groot deel van de bevolking uit te buiten en zich te omringen met een kleine kring van gunstelingen.
Daar komt het er op aan zo veel mogelijk van de bestaande rijkdom naar zich toe te trekken
Van die gunstelingen hebben zij de (financiële en militaire) steun nodig en die belonen zij daarvoor met grondgebied, met onderhorigen, met handelsmonopolies. In onze tijd zou men ze oligarchen noemen. In zo’n politiek bestel is geen duurzame economische groei mogelijk. Daar komt het er op aan zo veel mogelijk van de bestaande rijkdom naar zich toe te trekken, desnoods door het beroven van de eigen onderdanen en plunderen van de buurlanden. Dat is wat gebeurde in Zimbabwe onder president Mugabe. Die kocht ook eens een lotje van de nationale loterij en won daarmee, o wonder, de (heel) grote prijs. In die landen is corruptie niet te wijten aan de gestoorde persoonlijkheid van de machthebbers. Corruptie is een levensnoodzakelijk machtsmiddel voor alle machthebbers. Aan hen kan men beter geen fondsen voor ontwikkelingshulp toevertrouwen.
Nee, de politieke overheid moet de gestalte aannemen van een rechtsstaat die aan de onderdanen het recht gunt op de vruchten van hun arbeid. Die dus het recht op eigendom waarborgt en de eerbiediging van contracten. Die ook de pluraliteit van de economische bedrijven respecteert en hun onderlinge concurrentie regelt. Die erop toeziet dat oude, overbodig geworden bedrijven vervangen kunnen worden door vernieuwende bedrijven. Kortom, de politieke overheid moet een bloeiend economisch middenveld in stand houden. Dat is geen geringe opgave. Want het bestaan van een gezond middenveld gaat in de regel vooraf aan het ontstaan van een (democratische) rechtsstaat. Die is pas mogelijk geworden, door een gelukkig historisch toeval, in het Engeland van het einde van de 17de eeuw, zo betogen Acemoglu en Robinson. De Engelse monarch had geen vat gekregen op het toegenomen overzeese handelsverkeer. Zo konden de handelaars een middenveld vormen dat na de Glorious Revolution aan de nieuwe monarch, Willem III, strenge grondwettelijke verplichtingen kon opleggen.
Enkele katholieke intellectuelen hebben een theologie ontwikkeld die richting geeft aan ingrijpende politieke actie
Een economische ontwikkeling op gang brengen vereist dus op de eerste plaats een politiek-juridische ontwikkeling. Wat is daarbij onze bedenking? Heeft de (katholieke) kerkgemeenschap daartoe bijgedragen, heeft ze daartoe opgeroepen? Daarvoor had ze het nodige denken nog niet ontwikkeld. Wel zal men opmerken dat de invloed van de kerkgemeenschap bij het vormen van een rechtsstaat en van een autonoom middenveld toch niet te verwaarlozen is geweest. Maar zeker in de laatste eeuw ging de aandacht meer uit naar de onwenselijke neveneffecten van het moderne economische bestel, naar de zorg voor de armen en, in mindere mate, naar het bestrijden van de ongelijkheid. Zo bleef de kerkgemeenschap eerder aan de rand staan van het economisch beleid in onze rechtsstaat. Wellicht was het wijs om zich daartoe te beperken in landen waar het economische bestel al sterk ontwikkeld is. Maar wat waar dat nog niet het geval is? Kan men daar vrede nemen met morele oproepen tot generositeit en mededeelzaamheid? Nee, daar hebben enkele katholieke intellectuelen een theologie ontwikkeld die richting geeft aan ingrijpende politieke actie. Denk maar aan de Europese politieke theologie van o.a. Jean-Baptist Metz en aan de Zuid-Amerikaanse bevrijdingstheologie van o.a. Leonardo Boff.
Acemoglu zou hen gelijk geven.
Foto door Timur Weber