Afgelopen jaren grepen twee gebeurtenissen diep in in het leven van Rosaliene Israël: na 17 jaar verliet ze een christelijke leefgemeenschap en ze werd ernstig ziek. Dat zette haar gebedsleven flink op z’n kop.
Iets schrijven over mijn gebedsleven. Poe, dat is wel een beetje een gewetensvraag. Twee jaar geleden zou ik direct hebben geantwoord dat mijn gebedsleven zich met name afspeelde in de kapel van onze communiteit op de Amsterdamse Wallen, waar we aan het begin en het einde van elke dag vaste gebedsmomenten hadden. En in de periode voorafgaand aan de christelijke hoogtijdagen zelfs drie of meer. Vaste gebedsmomenten waarbij ik kon in- en uitademen, en midden in mijn drukke leven even werd stilgezet.
Het mooie van zo’n dagelijks gebedsritme is dat er een vaste structuur is, waardoor het gaandeweg steeds minder moeite kost om in en uit te schakelen. Dat merk ik wanneer ik op bezoek kom bij andere gemeenschappen of kloosters. Als gast voel je je altijd een beetje onwennig. Het gehannes met diverse gebeden- en liedboeken. Zitten, staan, buigen. Op het krukje zitten, of toch maar je benen eronder vouwen, om halverwege tot de conclusie te komen dat je het gebed in deze houding niet vol gaat houden. Dat.
Het niet hebben van een gebedsruimte die als een oude, warme jas is en waar ik gedeeltes van de orde kan dromen, voelt ontheemd en kaal. Door de diepe crisis in onze gemeenschap – als gevolg waarvan ik geen andere weg zag dan, na 17 jaar lief en leed gedeeld te hebben, te vertrekken – zijn vanzelfsprekende christelijke taal en begrippen als ‘eenheid’, ‘vergeving’ en ‘verzoening’ besmet geraakt.
Nu ik dit opschrijf, realiseer ik me dat dat een dubbele verlieservaring is. Ik ben niet alleen een vertrouwde plek, ritme en gewoonte kwijtgeraakt. Ook de geloofsinhoud waar liederen en gebeden naar verwijzen heeft deuken opgelopen, die nu obstakels zijn om er in m’n eentje of met anderen opnieuw vorm aan te geven.
‘Hoe lang nog ademhalen dan…?’
Dat ik na het vertrek uit de gemeenschap ziek werd, heeft me daarbij extra gevoelig gemaakt voor goed bedoelde christelijke platituden. Maandenlang ziek zijn en meerdere keren in het ziekenhuis belanden heeft me spiritueel gezien stil gemaakt. Op een gegeven moment weet je ook niet meer wat je zeggen moet. En toen ik door besmetting met Covid-19 ook nog eens steeds minder adem kreeg, bleef van een van mijn lievelingsliederen – ‘Zolang wij ademhalen’ – niets meer over dan de vraag: ‘Hoe lang nog ademhalen dan…?’
God-zij-dank kreeg ik weer lucht en krabbelde ik op. Maar de angst voor de benauwdheid zat, en zit diep.
Soms komt gebedsverhoring uit ongedachte en onverwachte hoek. De vrouwengroep waar ik deel van uitmaak was erg met mijn lot begaan, en bracht mij in contact met een bevriende geestelijk begeleider die mij een online, geleide meditatie ‘cadeau deed’. Deze vrouw, geoefend in met name oosterse spiritualiteit, leidde mij naar de diepte van mijn angst. Ze nodigde mij uit me voorzichtig in het diepe donker te laten vallen. Want – haar woorden – ‘daar zouden Gods handen’ me ‘opvangen’.
Nu het mij werd ‘aangezegd’ liepen de tranen over mijn wangen.
Hoe vaak heb ik als predikant aan een ziek- of sterfbed niet met en voor anderen gebeden, dat zij niet verder zouden vallen dan de diepte van Gods hand? Nu het mij werd ‘aangezegd’ liepen de tranen over mijn wangen. In de diepte ontmoette ik ze, de twee handen die me dragen, no matter what.
De volstrekte eenzaamheid die ik door het verlies van de gemeenschap en het ziek-zijn heb ervaren, raak ik nooit meer kwijt. Het wonderlijke dat dat niet betekent dat mijn leven ophoudt, dat er niets meer is, kan niet ik niet verklaren. Ik probeer er voorzichtig – zoals nu – woorden aan te geven. En ruimte te maken om te luisteren, te voelen waar het hart klopt, de adem voelbaar is, de handen tasten.
Dit is een aflevering van onze serie #mijngebedsleven waarin mensen vertellen over hun gebed. Bekijk hier alle afleveringen.