Al veertig jaar praten de broers Gummi en Kiddi niet met elkaar; tot een veeziekte de stilte verstoort. Een bespreking van de IJslandse film Rams.
IJsland: velen zullen bij het horen van die naam denken aan de vulkaanuitbarsting in 2010, die tijdelijk het vliegverkeer boven Europa lamlegde. Een enkeling zal denken aan bisschop Jo Gijsen, die daar in 1996 in zelfgekozen ‘ballingschap’ ging. Geen positieve associaties dus: een eiland waar het vooral koud en grijs en leeg lijkt te zijn.
De film Rams neemt dat beeld niet weg, integendeel, maar verrijkt het met schapen, Scandinavische truien en grijze baarden. Wie daar van houdt, gaat een geweldige avond tegemoet; wie daar minder mee heeft, zal het eerste half uur moeite hebben om de hoofdpersonen uit elkaar te houden. De broers Gummi en Kiddi, zijn beiden op leeftijd en vrijgezel, en ze hebben min of meer dezelfde baard, dezelfde en trui en hetzelfde soort wit huisje in een kale, vale vallei. Ze hebben ook allebei een bescheiden kudde schapen.
Het kwaad sluipt in dit onwaarschijnlijke paradijs binnen in de vorm van een veeziekte
En ze praten niet met elkaar, al veertig jaar lang niet. Waarom wordt nooit duidelijk, maar bij dat soort ruzies doet het waarom er vaak niet meer toe. De communicatie blijft beperkt tot scheve blikken (Gummi), geschreeuw en geschiet (Kiddi) en briefjes die de hond van de ene broer naar de andere brengt. Het feit dat de twee mannen niet met elkaar in contact treden, maakt het nog moeilijker om ze van elkaar te onderscheiden. In dat eerste half uur dwaalt de aandacht dus af naar het heel authentiek aandoende interieur van Gummi (van de jaren 70-gordijnen tot de legpuzzels op het tafeltje) en naar het prachtige landschap, waarin de meest felle kleur het wit van de sneeuw is. Af en toe zou je even de gure wind in de bioscoop willen voelen om echt helemaal in het verhaal te kunnen stappen.
Het kwaad sluipt in dit onwaarschijnlijke paradijs binnen in de vorm van een veeziekte die Kiddi’s schapen treft, maar nog meer in de vorm van wetten en geboden: alle schapen moeten worden geslacht, ook die van Gummi; zelfs het hout en het stro in de stallen moeten eraan geloven. Twee jaar lang mogen de broers geen schapen meer houden, totdat het zeker is dat de ziekte is bestreden.
In IJsland worden schapen bekroond en bezongen, echter, ook zonder die details is het duidelijk hoe dramatisch het nieuws voor de broers is, zo trots op hun puike ras schapen en zo gehecht aan elk dier. De gezagsgetrouwe Gummi volgt de orders op, bij Kiddi moet de politie eraan te pas komen, maar het resultaat is hetzelfde: lege stallen. De twee staan nu alleen in het leven, want leed verbroedert niet altijd.
Op dat punt aangekomen begint het verhaal pas echt. Uitgerekend de stille, altijd wat gelaten kijkende Gummi laat het er niet bij zitten. Spoedig klinkt er opnieuw geblaat, in de kelder, en zijn het niet meer de grijze baarden en de Scandinavische truien die de broers inwisselbaar maken, maar is het hun contact, eindelijk, dat de twee beter doet leren kennen, aan ons en aan elkaar. De verrassing van Gummi bij het zien van een jeugdfoto in het huis van zijn broer zal niet minder groot zijn geweest dan de onze bij het einde van de film.