Het is een buitenkans dat we in het H’Art Museum (voorheen Hermitage Amsterdam) een aantal beelden van de Roemeense beeldhouwer Constantin Brancusi kunnen zien. “Het gunt ons een blik in een heel andere wereld vol vormen die ons treffen door hun schoonheid en veelzeggende eenvoud.”
Vanaf 1904 woonde Brancusi in Parijs tot zijn dood in 1957. De tentoongestelde beelden zijn afkomstig uit zijn atelier, dat hij, met alles wat er te zien was, naliet aan de staat. Het gereconstrueerde atelier maakt deel uit van Centre Pompidou, dat momenteel dicht is voor renovatie. De beeldhouwer had bepaald dat de beelden altijd op hun plaats in het atelier moesten blijven. Het is dus uitzonderlijk dat we ze nu tijdelijk in Amsterdam kunnen zien.
Pas aangekomen in Parijs was Brancusi korte tijd in dienst van Rodin. Maar al snel nam hij afstand van deze grootmeester. Terwijl Rodin begon met het boetseren van een kleimodel, bewerkte Brancusi rechtstreeks het hout en de steen waaruit hij zijn beelden maakte. Hij geeft mensen en dieren weer, waarbij hij de natuur niet loslaat, maar zoveel mogelijk afziet van detaillering, zodat een soort minimalistische, tijdloze kunst ontstaat. Zo eindigde wat hij was begonnen als een portret van barones Frachon als een universeel beeld dat hij Slapende muze noemde (1910).

Slapende muze
Van dieren geeft hij kenmerkende eigenschappen weer. De zigzaglijnen in De haan (1935) en ook de lijnen in de sokkel van het beeld verwijzen naar de kam van deze vogel en naar de trilling van zijn gekraai. De zeehond II (1943) verbeeldt de logheid die het dier op het land vertoont en de sierlijkheid die het heeft in het water.

De haan en De zeehond II
De sokkel van De haan doet wezenlijk mee. Brancusi maakte ook ovale, gladde vrouwengezichten die hij op geometrische sokkels plaatste die dan als lichamen functioneren. De sokkel is tegelijkertijd een kunstwerk op zichzelf, dat eventueel zonder beeld kan worden gepresenteerd. Zijn ‘Kolom zonder einde’ is een opeenstapeling van sokkels. Hij heeft er verschillende gemaakt, één van meer dan drie meter hoog (voor 1928, zie afbeelding) en in 1937-38 één van ruim dertig meter hoog, als onderdeel van een monumentaal ensemble in zijn geboorteland, opgedragen aan de helden van de Eerste Wereldoorlog. De beeldhouwer zelf noemt deze kolom ‘sokkel van de hemel’, een verbinding tussen hemel en aarde.

Kolom zonder einde
Een ander onderdeel van het zojuist genoemde ensemble heeft de naam De kus. Het is een triomfboog die versierd is met elkaar kussende paren. Het motief van een man en een vrouw die elkaar omarmen en kussen hield hem veertig jaar bezig. Neuzen en oren ontbreken. De ogen van het paar vormen een cirkel (1923-25).

De kus
Een bezoek aan het atelier van Brancusi was een totaalbelevenis. De Amerikaanse kunstenaar Man Ray (1890-1976) schreef: toen ik de beeldhouwer Brancusi voor het eerst in zijn atelier zag, maakte de ruimte meer indruk op me dan welke kathedraal dan ook. Ik was verrast door het wit, en hoe licht de ruimte was… Brancusi’s atelier binnenlopen, is alsof je een andere wereld betreedt.

Het atelier van Brancusi
Elke keer wanneer Brancusi een werk van steen, hout of brons verkocht, maakte hij eerst een gipsen kopie voor zichzelf. Zo bleef zijn oeuvre als geheel intact in zijn atelier. Hij was altijd bezig met het herschikken van zijn sculpturen. Sommige beelden konden langs handmatige of mechanische weg bewegen. In het atelier klonk ook muziek. Hij haatte Wagner, Beethoven was hem te dramatisch, Mozart vond hij sympathiek, Bach vergeleek hij met een leeuw die door de woestijn loopt. Hij draaide vooral Afro-Amerikaanse jazz en etnische muziek. Na de oorlog maakte hij nauwelijks nieuw werk, maar concentreerde hij zich op wat hij in zijn atelier had staan.
In het museum aan de Amstel wordt de bezoeker gedurende enkele maanden een blik in een heel andere wereld gegund, vol vormen die ons treffen door hun schoonheid en veelzeggende eenvoud.