Kerst voedt ons verlangen naar wat nog niet is: vrede, vervulling, volmaaktheid en daagt ons uit om even kwetsbaar te zijn als het kind in dat kribje.
Wat vieren we in deze dagen? Gezelligheid. Het gaat ons goed. We kunnen een feest maken van ons gemeenschapsgevoel. Het is een donkere periode, dus ‘licht’ is een voor de hand liggend thema. We werken het thema uit op talloze manieren. Artistieke projecten, overbelichte winkelstraten en soms zeeën van kitsch: lichtjes, heel veel, met of zonder enige structuur. Kaarsen, een fraai ogende dinertafel. Het is een cultuur op zich. In openbare instellingen, tuincentra, ziekenhuizen, verzorgingscentra: kerstbomen met smaak opgetuigd, soms ook zonder enige smaak en dan dus slechts een afglans van wat het kan zijn. Schoonheid om van te genieten, hartverrukkend.
Als het niet is wat wij dromen, wordt het een pijnlijk feest. We voelen gemis, er is verdriet. In die zin is het een onthullend feest: we moeten de werkelijkheid onder ogen zien. Gemengde gevoelens. Nu ik tegenover een verzorgingshuis woon en daar zijdelings ook werk, valt me dat nog eens op een heel andere manier op. Heel concreet is het verlies van de eigen leefsfeer in voormalige kloosters, die geleidelijk veranderden in verpleeg- en verzorgingshuizen. Om aan de eisen te voldoen werd geheel of gedeeltelijk nieuw gebouwd, er kwam personeel en de organisatie moest gaan voldoen aan wettelijke regels. De herinrichting werd zo gedaan, dat er geleidelijk ‘leken’ (niet-religieuzen) in het klooster konden komen wonen. Het waren steeds meer ‘anderen’ die de dienst gingen uitmaken.
Geleidelijk verdwijnt aldus de religieuze leefsfeer. De kerstversiering is creatief zoals in winkelcentra, maar het religieuze element slinkt waar we bijstaan. Het klooster raakt zijn oorspronkelijke identiteit kwijt. ‘Wat blijft er nog van ons over?’ vragen zusters, paters en broeders zich af. ‘Waar is het geloof waar we voor geleefd hebben?’ Terwijl het kerstelijk klatergoud in hun huis verschijnt, is er de poging om toch zeker ook een kerstkribje neer te zetten. Maar het lijken steeds meer vreemde elementen, sporen van een oude cultuur die bijna niet meer wordt verstaan.
Geloven in Gods aanwezigheid in de schepping is niet meer vanzelfsprekend. Dat is het misschien nooit geweest. Het wonder van het goddelijk verschijnen in een kind is immers onbegrijpelijk. Tegelijk raakt het velen: het zien van het kribje en het gezelschap dat erbij hoort, kan nog altijd ontroeren. Een geheim, maar het onthult zich zo dat we er iets mee moeten. Toelaten dat goddelijk leven zich een weg baant in ons, in ieder die er voor open wil en durft te staan of geleerd heeft hoe je dat kunt laten gebeuren.
Het feest voedt ons verlangen naar wat nog niet is: vrede, vervulling, volmaaktheid. Het doet ook een beroep op ons om daar al het mogelijke aan bij te dragen. Maar ook om nog te kunnen ontvangen wat om niet gegeven wordt: de ervaring dat God groter is dan onze werkelijkheid en onze fundamenten sterker zijn dan we soms vrezen. Het feest daagt uit om even kwetsbaar te zijn als het kind in dat kribje, even ontvankelijk om in zich te laten gebeuren wat niet mogelijk lijkt: dat kracht zich ontvouwt in zwakheid.
Foto door Laura Seaman via Unsplash