Tim van de Veen is novice bij de jezuïeten. In een meditatie met de Bijbel wordt hij geconfronteerd met zijn innerlijke tegenstanders die snauwen dat hij z’n mond moet houden. Dan krijgt hij hulp…
Meditatie Mc 10:46-52
Als onderdeel van mijn noviciaat woon ik voor een aantal weken in een jezuïetencommuniteit in Leuven. Tijdens een retraite in Drongen bid ik met het verhaal van de genezing van Bartimeüs en ik probeer me in hem te verplaatsen.
Waarom nu juist Bartimeüs? Omdat, hoewel ik oprecht kan zeggen dat ik me hier welkom voel en blij ben hier te zijn, de afgelopen weken soms ook verwarrend waren. Ik had het gevoel een beetje in het diepe gegooid te worden en mijn eigen verantwoordelijkheid te moeten nemen. En dat voelde soms als blindheid. Alles leek goed en niets leek goed. En net als bij Bartimeüs voelde het soms alsof de mensen met wie ik woon en werk langs mij heen trokken en wel wisten waarheen ze op weg waren, terwijl ik langs de kant bleef zitten.
Daarom stel ik me voor dat ik Bartimeüs ben en langs de kant van de weg zit, terwijl de menigte aan mij voorbijtrekt. En ik beeld me in hoe ik, de schaamte voorbij, gewoon maar begin te roepen: ‘Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij!’ Gelijk hoor ik die stemmen die beginnen te snauwen dat ik mijn mond moet houden. Ik herken dat: want op die momenten dat ik me afhankelijk voelde, was daar gelijk die menigte van innerlijke stemmen die riep: ‘Niet kwetsbaar zijn, sterk zijn, red jezelf!’ En ik herinner me hoe ik me vastgepind voelde door die stemmen, want op de vraag: ‘Hoe dan, sterk zijn, zelfredzaam?’ was steevast het antwoord: ‘Door niet zwak te zijn’. En zo is het ook nu een beetje bij Bartimeüs: diezelfde menigte die hem buitensluit en uitgestoten heeft, verwijt hem vervolgens dat hij daar zit, eenzaam langs de kant van de weg.
Dan gebeurt het soms dat ik een andere stem begin te horen, een stem die mij geen verwijten maakt maar aanspoort en oproept vol te houden
Dan word ik getroffen door wat Jezus doet: hij spreekt mij niet rechtstreeks aan, maar de menigte. En als blad aan een boom draaien zij om en beginnen ze te roepen: ‘Houd moed!’ Opnieuw herkenning. Ik kan niet vechten tegen die innerlijke stemmen, ik heb daar geen controle over. Maar Jezus blijkbaar wel, en dan gebeurt het soms dat ik een andere stem begin te horen, een stem die mij geen verwijten maakt maar aanspoort en oproept vol te houden.
En dan dat gesprek met Jezus: ‘Wat wil je?’ Hij pint mij niet vast op mijn onvermogen, probeert mijn roep om hulp niet in de kiem te smoren, maar hij spreekt mij erin aan, neemt mij daarin serieus. Tegelijk blijkt het antwoord niet zo evident, want wil ik inderdaad weer zien? Wil ik inderdaad dat er iets nieuws begint in mijn leven, dat er zich een nieuwe weg opent waarvan ik niet weet waarheen hij zal leiden?
Te midden van mijn verwarring en blindheid was er al een beetje licht, namelijk mijn verlangen naar licht, mijn geloof.
Maar nu Hij het mij zo op de man af vraagt, voel ik vanbinnen dat er iets in mij is dat zegt: ‘Ja, dat wil ik’ en ik spreek dat naar Hem uit. Een korte dialoog volgt: ‘Uw geloof heeft u gered’ ‘Hoezo, mijn geloof heeft mij gered? U hebt mij gered toch?’ Stilte. En dan begin ik inderdaad te zien: te midden van mijn verwarring en blindheid was er al een beetje licht, namelijk mijn verlangen naar licht, mijn geloof. Mijn roep om hulp blijkt niet slechts een laatste wanhoopskreet te zijn geweest vanuit een uitzichtloze situatie, maar het begin van iets nieuws. Ik ga op weg.
Foto door Christopher Campbell via Unsplash