
Gert Aerssens (student KU Leuven) bezocht samen met een groep medestudenten in het kader van een ontmoetings/vormingsprogramma een groep migranten, die in afwachting van hun uitzetting, opgesloten worden in het gesloten centrum in Merksplas, België.
Weinig kan je voorbereiden om twee dagen met je neus op de miserie van anderen te worden gedrukt. Zo wist ik op 9 juli 2024 niet wat mij te wachten stond toen ik in de zachte zomerzon naar het station van Lier fietste, op weg naar Merksplas. Toen ik op de trein stapte, dacht ik grappig – of gênant – genoeg nog dat het praktijkcollege dat ik de volgende twee dagen zou volgen in de gevangenis in Merksplas zou plaatsvinden. Dat bleek onjuist, we gingen naar het gesloten detentiecentrum aan de overkant van de straat. Achteraf bekeken vraag ik mij af of het verschil wel zo groot is.
Als er al een verschil is, dan is het dat je niets moet hebben misdaan om in het gesloten detentiecentrum opgesloten te worden.
Als u nu denkt dat ik overdrijf, snap ik dat. Toch geef ik u geen gelijk. Want als je kijkt naar de realiteit is het gesloten detentiecentrum van Merksplas een gevangenis, alleen noemen we het zo niet. En dat komt niet alleen doordat de bewoners het centrum niet mogen verlaten. Ook het regime binnenin is bijna even strikt aan beide kanten van de straat. Wandeling op gezette tijdstippen, ’s nachts de deuren op slot, chefs die controleren of de regels wel worden nageleefd en wie dat niet doet wordt afzondering opgelegd. Als er al een verschil is, dan is het dat je niets moet hebben misdaan om in het gesloten detentiecentrum opgesloten te worden. Als je in de gevangenis zit, heb je nog het voordeel dat een straf in principe een duidelijk strafeinde impliceert. In het gesloten detentiecentrum bestaat dat uitzicht niet. Wanneer je daar de vrijheid terugkrijgt? Enkel God mag het weten. Ik moet eerlijk toegeven dat ik opgelucht was toen ze ons allemaal en zonder problemen op het einde van de tweede dag weer naar buiten hebben gelaten.
En toch zal ik mij Merksplas altijd herinneren als een ervaring van diepe menselijkheid. Veel meer dan een kennismaking met de realiteit in het detentiecentrum hebben de persoonlijke verhalen van de bewoners mij diep geraakt.
Een Afrikaanse man die tijdens de wandeling vertelde over zijn plannen om de wereld te zien als hij eindelijk uit België weg zou zijn – blijkbaar sluiten ze ook mensen op die zelf willen vertrekken. Zich frustreren over zijn huidige situatie deed hij niet, daar is zijn leven te kort voor.
Het was voor de chef ondraaglijk geworden elke dag opnieuw met de uitzichtloosheid geconfronteerd te worden zonder er iets constructiefs aan te kunnen veranderen
Een Surinamer die vertelde over zijn gezin en zijn Belgische vrouw. De huwelijksakte wordt niet aanvaard, waardoor hij naar Suriname wordt teruggestuurd.
Een chef die, toen de bewoners naar hun kamer waren, ons toevertrouwde dat hij een andere job had gezocht. Het was voor hem ondraaglijk geworden elke dag opnieuw met de uitzichtloosheid geconfronteerd te worden zonder er iets constructiefs aan te kunnen veranderen.
Wat me ook raakte was dat we ’s avonds, na het geplande dagdeel, samen hallelujah zongen.
Het is die menselijkheid die voor mij in die twee dagen zo confronterend is geweest. Want de personen die in het gesloten detentiecentrum van Merksplas opgesloten zitten, zijn niet de monsters tot wie we ze soms reduceren. Als het nu nog ging om grote criminelen die niets of niemand ontzien, zouden we nog kunnen denken: eigen schuld, dikke bult. Maar dat zijn de bewoners van het detentiecentrum niet. Veelal gaat het over gewone mensen, met gewone problemen en gewone wensen, zoals u en ik.
En dan vraag ik mij af: Is dat vals gevoel van veiligheid dan zo belangrijk?
Maar waarom sluiten we ze dan op? Voor een vals gevoel van veiligheid en controle over onze buitengrenzen. Er zou maar eens iemand kunnen bijzitten die iets op zijn kerfstok heeft.
En dan vraag ik mij af: Is dat vals gevoel van veiligheid dan zo belangrijk? Zijn zulke praktijken in een samenleving als de onze acceptabel? En kunnen we de onmenselijke behandeling van onze medemens – die vaak niets heeft misdaan – hierdoor rechtvaardigen?