Terwijl in Rome geestelijken van over de hele wereld samenkwamen, was de geest van het Concilie ook in ons land alom voelbaar. Het toen ingezette veranderingsproces is nog steeds niet voltooid, stelt Eduard Kimman SJ.
De gedachten van velen gaan deze maanden terug naar oktober 1962 toen in Rome het Tweede Vaticaans Concilie werd geopend. Ik moet die dag op school hebben gezeten; ik herinner me er geen beelden van. Terugdenkend aan mijn schooltijd op het St. Aloysius College in Den Haag, denk ik dat dit Concilie al eerder begon in de godsdienstlessen, de Maria Congregatie en de sfeer op school.
Het was een wereld van het woord. Op de radio. Weinig muziek, en zeker geen popcultuur. De aankondiging van het concilie zette niet alleen een machinerie in Rome in werking, maar genereerde ook enthousiasme in de kringen van de paters op school, in de katholieke kranten zoals De Tijd en De Maasbode en verder vooral onder volwassenen.
Mijn leven cirkelde rond dat college, die school vormde een microkosmos
De kerk in Nederland beleefde een periode van groei: op kerkenbouwzondag werden we eraan herinnerd dat er elke week ergens in het land een kerk bij kwam. Het katholieke onderwijs breidde uit. Dat gold voor nog veel meer instellingen. Dat dit bij protestanten en anderen ook gebeurde, ontging mij. Mijn leven cirkelde rond dat college, dat naast onderwijs ook aan sport, toneel en muziek van alles aanbood. Later begreep ik dat bij verzuiling hoort, dat je leeft, leert, ontspant binnen die ene zuil. Zo vormde die school een microkosmos.
Vanuit die school werden de eerste verkenningen opgezet naar andere delen van de samenleving: de succesvolle Sinterklaas-acties voor arme gezinnen in Den Haag bijvoorbeeld. In de werkgroepen van de Maria Congregatie en in de godsdienstlessen werden nieuwe thema’s aangeroerd. In de werkgroep liturgie bestudeerden we oosterse, byzantijnse liturgieën. Toen het Concilie in oktober 1962 begon, kwamen missiebisschoppen langs. Kardinaal Darmajuwana gaf een conferentie aan de congreganisten. Terwijl hij een sjekkie draaide gaf hij ons een beeld van een jonge kerk in een groot, gelovig en mysterieus Indonesië.
In de zomer logeerden missiebisschoppen bij weldoeners in mijn dorp. ’s Ochtends lazen ze de mis in de kerk; ik diende de mis aan het zijaltaar en hoorde in de sacristie gesprekken tussen de parochiegeestelijken en de buitenlanders. Het zou zes tot acht weken gaan duren, hoorde ik iemand opmerken. Wel wat langer, dacht een ander. Ik hoorde er voor het eerst praten over een conservatieve vleugel en een progressieve vleugel.
De priesters raakten hun harnas kwijt. De gelijkhebberige gesprekstoon over onwankelbare zekerheden maakte plaats voor nieuwsgierigheid, relativering, verandering. Het bleef formeel, vol monseigneur, professor en mijnheer pastoor. Ze kwamen niet echt bij elkaar over de vloer maar die grote sacristie, met de credens in het midden, vormde een gespreksarena voor deze priesters die in de vroege ochtend naar de kerk kwamen om ieder voor zich de Mis op te dragen. Je zou het zo niet meer doen, maar toch waren zij meer verenigd in geloof met elkaar dan wij die concelebreren.
Na vijftig jaar blijkt het Concilie de tand des tijds goed te hebben doorstaan
Het verlangen om de Kerk bij de tijd, en dus dichter bij de mensen, te brengen verbond alles en iedereen. Toen ik mijn eindexamen deed was het Concilie nog niet afgesloten. Het verzet, het gekissebis, de polarisatie moesten allemaal nog beginnen. Er was een veranderingsproces ingezet, zonder dat iemand helder voor ogen stond waar dit heen zou voeren. Niemand had Trente of Vaticanum I meegemaakt en niemand leek te beseffen dat veranderen stuurmanskunst vereist. Wat dat betreft weten we vandaag wel wat meer. Veranderen begint met een blauwdruk of een document, maar implementatie en uitvoering zijn dikwijls ingewikkelder. Daar zou het misgaan.
Dat begreep ik pas veel later, toen ik eerst in Rotterdam bedrijfskunde en later in Yogyakarta theologie studeerde. De Kerk is niet alleen een mysterie, maar het is ook een organisatie of een complex van organisaties. In mijn theologiestudie bestudeerde ik de documenten met de commentaren van Vaticanum II en stelde me de vraag wat je ermee kunt ‘doen’. Er is gewoon heel veel nog niet geïmplementeerd. Dat is het verschil tussen de concilieteksten en de veel meer tijdgebonden documenten van bijvoorbeeld de oecumenische assemblees van de Wereldraad van Kerken. Na vijftig jaar blijken definities, metaforen en uitspraken van het Concilie de tand des tijds goed te hebben doorstaan. Het uitvoeren waard.
Inmiddels gaan de gesprekken in de koffiekamers en de sacristieën meer over voetbal dan over theologie. Het wordt tijd dat daar verandering in komt. Zou de conciliaire geest weer over ons vaardig kunnen worden om Vaticanum II te implementeren?
Een uitgebreide versie van dit artikel verscheen eerder in het kwartaalblad Jezuïeten (nr.31, najaar 2012).