De schoonmoeder van Petrus intrigeert Anneke van der Werff. Ze kruipt in haar huid om te kunnen ervaren wat zij beleefde toen Jezus plotseling bij haar kwam.
Nee, ik zal het nooit vergeten. Ik weet nog precies hoe het ging. Het was sabbat. Een drukte van belang in ons huis. De sabbatmaaltijd moest klaar gemaakt worden. Dat doen wij vrouwen, terwijl de mannen naar de synagoge zijn.
Ik ken mijn schoonzoon. Een impulsief type
Ik was een beetje nerveus. Als oudste van de vrouwen geef ik de leiding. Natuurlijk weet ik wat er klaargemaakt moet worden, maar ik ken mijn schoonzoon. Een impulsief type. Je weet vooraf nooit wat hij in zijn hoofd haalt. En wie hij meeneemt voor de maaltijd. Zeker de laatste tijd kon ik niet meer van hem op aan.
Hij liep al een tijdje achter Jezus aan. Hij was er vol van. Trots vertelde hij dat Jezus had gevraagd wie hij, Simon, dacht dat hij, Jezus, was. Vol vuur had Simon gezegd: U bent de Messias, de zoon van de levende God. Ik weet nog wat ik dacht: laat me niet lachen. Die snotneus haalt zich van alles in zijn hoofd. De zoon van God? Dat is godslastering. De Allerhoogste – gezegend zij zijn naam – heeft natuurlijk geen zoon. Die troont hoog in de hemel, en heeft dit aardse tranendal bestemd voor ons mensen, om te werken in het zweet van ons aanschijn. Onze religieuze leiders hebben het ons bij herhaling gezegd: houd je aan de wet, 613 regels en geen jota minder. Als je dat doet, kom je later zeker bij God in de hemel terecht, maar doe je dat niet, dan ben je zondig en zal God zich van je afkeren.
Er zijn heel wat mensen zondig. Zoals dat stel hier een eindje verderop. Eerlijke, hardwerkende mensen, altijd vriendelijk en behulpzaam. En opeens mochten we niet meer met hen omgaan. Ze hadden namelijk een blind geboren zoon gekregen. Toen zeiden onze schriftgeleerden dat dat stel dus een zonde begaan had. Dat deze blindheid een straf was van de Allerhoogste. Wat een eenzaamheid voor die mensen. Juist toen ze een arm om hen heen en een bemoedigend woord zo hard nodig hadden.
Wat ben ik alleen geweest al die jaren.
Zelf weet ik hoe dat voelt. Jaren geleden alweer overleed mijn man. Altijd gezond geweest, en toen ineens… Wat heb ik er mee ingezeten. En me suf geprakkeseerd wat hij, of misschien ik, fout had gedaan. In het dorp werd ik genegeerd. “Zoek het eerst maar uit met de Allerhoogste”, riepen ze me toe. Wat ben ik alleen geweest al die jaren.
Kortgeleden kwam ik opnieuw in de problemen. Vanwege mijn schoonzoon dus. Hij gaat om met Jezus. Onze religieuze leiders hebben het helemaal niet op Jezus. Hij gaat om met onreine mensen, met tollenaars en zondaars. Ja, hij eet zelfs met hen. En omdat Simon met Jezus omgaat, zeggen ze, maakt hij ons allemaal onrein.
En toen dus die bewuste sabbat. Ik zat er mee. Ziek werd ik ervan. Zie je wel. Daar had je het al. Ik had het niet goed gedaan. De Allerhoogste had zich van mij afgekeerd. Ik was net zo slecht als dat stel met die blinde jongen. Ik verviel in koortsdromen.
En toen stond Jezus daar ineens, naast mijn bed. Gewoon aan het hoofdeinde. Dat kon toch helemaal niet. Hij maakte zichzelf onrein. En ons allemaal. En dat op sabbat. Hij keek mij aan, nee, hij keek door mij heen met een lieve, geruststellende blik.
Een hele tijd bleef hij daar zitten naast mijn bed. Hij had helemaal geen haast. Hij pakte mijn hand en legde zijn hand op mijn koortsige hoofd. Hij sprak over de Allerhoogste als zijn “papa”, die alleen maar wilde dat ik gelukkig zou zijn.
Alsof ik een ander mens was geworden
Het leek of alles van mij afviel. De last die op mij drukte. Mijn schaamte, mijn angst, mijn onvermogen. Het verdween allemaal. Er kwam een diepe vreugde over mij. Alsof ik zomaar een groot cadeau had gekregen. Dit gevoel kende ik niet, had ik nog nooit gehad. Zo overweldigend, alsof ik een ander mens was geworden. Hij hielp mij opstaan.
En daarna… ik kon niet anders dan teruggaan naar mijn gewone werk, het bedienen van de mannen bij de maaltijd. Maar het voelde heel anders, veel blijer, veel meer bemind en geaccepteerd. Niet gebukt onder de last of het allemaal wel goed genoeg was.
De volgende dag ben ik naar de ouders van het blinde kind gegaan. Om hen te vertellen wat ik had meegemaakt.
De verhalen over de schoonmoeder van Petrus vind je in Matteus 8,14-15, Markus 1,29-31 en Lukas 4,38-39.
Afbeelding: schets van Rembrandt.